BOB BROZMAN- CC MUZE HEUSDEN - ZOLDER 27/11/2010 | ||||||||||
|
Bob, je begon heel jong gitaar te spelen, reeds vanaf de leeftijd van zes jaar. Heb je die muzikale genen van je ouders meegekregen? Nee, mijn ouders waren helemaal niet muzikaal. Mijn oom daarentegen had een muziekclub in New York, “Café Society” genoemd, die bestond van in de vroege jaren dertig tot aan de McCarthy era, maar werd dan gesloten. In het begin van de jaren zestig, toen ik nog in mijn kinderschoenen stond, heropende hij de club onder een andere naam, “The Cookery”, en bracht zo opnieuw al die oude blues en jazzartiesten uit de jaren twintig naar boven, zoals Alberta Hunter en dit was de muzikale omgeving waarin ik opgroeide. Wat bewoog je richting slide gitaar? Op gebied van sound ben ik bijna autistisch. Ik speel nu al zolang dat de banen tussen mijn geest, mijn spieren en mijn gehoor op de juiste manier ingesleten zijn. Ik begon op een gewone gitaar te spelen, maar toen ik ongeveer twaalf was maakte ik kennis met de slide gitaar en dat was een ware extra dimensie. Het is alsof je zingt met je handen met een ongekende variatie. Het is net als de menselijke stem. Als je de muziek universeel bekijkt bestaan er maar twee stijlen, zoals ook een groot bluesman ooit zei, dat is de blues en zippedidoeda. Dit geldt wereldwijd en ik heb me als kleine jongen altijd aangetrokken gevoeld tot emotionele muziek, zoals de blues. Tijdens je studies kwam je in contact met de roots van de Delta blues en verschillende speelstijlen uit andere continenten. Eigenlijk doe je hetzelfde als de oude kolonisten en trek je met je gitaar en je muziek de wereld rond als een ontdekkingsreiziger. Wat verbaasde je het meeste in al die jaren? Als ik nu terugkijk op hetgeen ik al verwezenlijkt heb, ben ik verbaasd en tevreden tegelijk. Het was nooit mijn bedoeling om muziekantropoloog te worden. Mijn studies van muziekgeschiedenis en de reis die het instrument gitaar door de wereld maakte, leidde naar die verschillende continenten waar de gitaar werd opgenomen door de plaatselijke bevolking. Zij herstemden dit instrument spontaan in een open stemming totdat het in hun oren goed klonk, en dit over de ganse wereld. Wij hier tegenover, zitten met een standaard stemming, die ons met alle vier vingers dwingt tot de meest grillige posities op te gitaarhals, die we dan allemaal moeten memoriseren, terwijl je met open stemming met één vinger een hele dag kan spelen en met twee vingers elk verminderd, vermeerderd, mineur of majeur akkoord kan nemen. De Europese manier van gitaar spelen is dwars over de hals, horizontaal, terwijl de rest van de wereld verticaal speelt, op enkele snaren tegelijk. Ik kwam hier bij toeval achter omdat de resonator gitaar me naar de Hawaï leidde, waar men dezelfde tunings gebruikt als in Mississippi. Zo belandde ik bij de Caraïbische, de Afrikaanse en de Indische muziek om voorlopig te eindigen in Papoea, Nieuw-Guinea, waar men de gitaar slechts kent gedurende twintig, dertig jaar. Opnieuw stemde deze bevolkingsgroep de gitaar in deze mooie, open manier van stemmen. Dat is toch verbazingwekkend. Is het niet moeilijk voor de mensen in die landen om aan instrumenten te geraken. Dat zal soms wel frustrerend werken. Absoluut, want door mijn kennis van National gitaren en resonators, ken ik de grootste gitaarverzamelaars van de Westerse wereld. Op het moment dat de waarde van de vintage instrumenten, bedragen met meer dan vijf nullen begon te overschrijden, begon het een goede investering te worden voor mensen die er geen noot op speelden. Hiervoor werd het als een schande beschouwd als je een gitaarcollectie had en er niet op speelde. Je begon zelfs in artikels van The Wall Street Journal te lezen dat gitaren goede investeringen waren. Ik ben in huizen van miljonairs geweest die tweeduizend gitaren bezaten en anderzijds kwam ik in een school in Rwanda, waar een leraar van vijfhonderd weeskinderen slechts kon beschikken over één gitaar om hem iets te leren. Het is zeer moeilijk om in Amerika een fonds op te richten om deze armen te steunen. Daarom verzamel ik over de ganse wereld snaren en andere gitaarattributen en zet mensen ertoe aan wanneer ze één set snaren kopen er een tweede bij te kopen en die naar mij op te sturen, zodat ik, wanneer ik een voldoende hoeveelheid heb, ze kan opsturen naar Papoea, Afrika, noem maar op. Het is geen groots project, maar het is toch iets wat ik zelf kan doen voor deze mensen. Ik heb daar maar één boodschap voor: “Life Is Short, Be A Good Guy”. Soms experimenteer ik hiermee. Zo deelde ik charango’s uit aan mensen uit Nieuw-Guinea, Papoea, Okinawa, Ilse De Réunion en West Afrika, enkel om te zien wat ieder van hen ermee ging doen. Op Ilse De Réunion zijn er al zestien spelers en is het de status van nationaal instrument aan het veroveren. Ik verras ook artiesten door ze in andere toonladders te laten spelen dan die ze gewoon zijn. Zo herstemde ik Djeli Moussa Diawara’s traditionele kora in Arabische stemming en vroeg hem wat hij ervan dacht. Hij greep zijn instrument, tokkelde erop en ik wist dadelijk dat we toen onmiddellijk de opnames moesten starten. Zo werkte ik ook op mijn laatste album “Six Days Down”, waar ik die Ierse muzikanten ook Arabische toonladders meegaf in het nummer “Beerbelly Dancing”. Dit levert verrassend mooie resultaten op wanneer je speelt in toonladders die je niet gewoon bent, maar toch steeds kan terugvallen op je ritme, je kunde en je geest. Wat ik steeds bewonderenswaardig aan je vindt, is dat je geen enkel probleem hebt om jezelf weg te cijferen in een dienende, ondersteunende rol, als lid van de groep, zonder je als leider te profileren. Ik ben in elk opzicht een tegenstander van imperialisme. Vele rocksterren die een trip maken naar een Derde Wereld land voor een muzikale collaboratie, creëren daar een soort van werkgever – bediende verhouding. Zoiets helpt alles op voorhand al om zeep, want als de werkgever iets verkeerd doet, is de bediende te bevreesd om commentaar te geven. Ik doe het tegenovergestelde. Als ik daar aankom, begin ik met te zeggen dat hun naam voorop zal komen in de titel van het album en dat ik in de eerste plaats wil weten wat ik fout doe. Soms is dit een harde leerschool, zoals ik meemaakte toen ik het aartsmoeilijke ritme van Ilse De Réunion onder de knie moest krijgen. Zelfs Brazilianen en Cubanen hebben er problemen mee. Denk niet dat die muzikanten je iets leren. Je moet gewoon meespelen en als je fout speelt trekken ze hun neus op nog erger alsof er een kwalijke geur rond je hangt. De boodschap is dan van, kijk, deze muziek is zo al moeilijk genoeg, stop ermee, je bent hier niet op je plaats. Dan haal ik mijn geheime wapen boven: recht in de ogen kijken en mijn eeuwige glimlach op hen overdragen. Ik hou ervan om dingen van iemand anders te leren. Wat leerde je uit je nieuwe project met in Ierland, “Six Days Down”, want dit was toch een stijl die je nog nooit uitoefende? De Ieren hebben een totaal andere manier van improviseren, zelfs totaal niet Westers. Net zoals de Indiërs geen idee hebben over songstructuur of de harmonie van akkoorden, vinden de Ierse melodische muzikanten geen behoefte om akkoorden te kennen. Dit maakte het voor mij heel interessant want improviseren over akkoorden is voor deze muzikanten heel nieuw en ik probeerde dit uit in verschillende stijlen zoals, Caribische mazurka, swing of Django Reinhardt. Aan de andere kant leerde ik van hen wat meer de melodie te respecteren en wat meer oog te hebben voor subtiele nuances. Bestaan er eigenlijk nog speelstijlen die je niet beheerst? Sommige muziekstijlen vragen een leven lang studie, zoals onder andere flamenco. Daarin zou ik gewoon een belachelijk figuur slaan. Ook de Turkse muziek gaat heel diep en je kan hetzelfde zeggen over Indische muziek, maar die heeft ook veel eenvoudige en fundamentele ideeën die gemakkelijk en toegankelijk zijn voor iedereen. Zo doe ik telkens tijdens mijn optredens een simpele Indische ritmische oefening met mijn publiek, om hen in te werken in de andere ritmes en die vier vierde discomaten uit hun hoofd te verbannen. Zelf heb je nochtans al onnoemelijk veel Music Awards in de wacht gesleept. Je werd zelfs in 2009 door je muzikale collega’s uitgeroepen tot “Best Acoustic Slide Guitarist” in de wereld. doet enorm plezier natuurlijk, maar eigenlijk ben ik gewoon een werkende muzikant die elke avond honderd en één procent van zichzelf geeft en zo de lat altijd wat hoger legt. Ik leg mezelf bijvoorbeeld op om niet meer dan zes fouten te spelen tijdens een show. Ik geloof niet in de courante regels van de showbusiness, wat niet wil zeggen dat ik me bij zo’n titel niet vereerd voel. Voor mij is de grootse gitarist op deze wereld zonder uitzondering Debashish Battacharya. Hij is werkelijk uniek. Ik speel zelf ook wat Hindoustani gitaar, maar als je dan kijkt naar zijn niveau verdwijn ik in het niets. Hij vond zelfs de Indische Chatarangui gitaar uit. Zijn familie kent een traditie van eeuwenlange muziekleraars. Je staat bekend om je gevoel voor humor, maar op je album “Post Industrial Blues” voel ik toch je ergernis en protest tegen bepaalde toestanden opwellen zoals kapitalisme en racisme. Ik ben zoals men zegt nog een “Old School Patriot”, iemand die niet alleen medeleven voelt en toont, maar er ook iets aan probeert te doen. Toen ik tien jaar oud was, kende ik het geluk om een speech van wijlen Martin Luther King van vlakbij te volgen en diens woorden “ When Things Are Going Wrong, Silence Is A Kind Of Betrayal”, zijn me steeds bijgebleven. Ik leef wel niet in Europa, dus moet ik voorzichtig zijn over wat ik schrijf en nog meer in welke persoonsvorm. Zo laat ik de kritiek in de Katrina song “Look At New Orleans” uit de mond klinken van een meisje dat zich afvraagt hoe de wereld er binnen twintig jaar zal uitzien. In Europa is er een levende dialoog. Je mag het oneens zijn met elkaar, maar dat wil niet zeggen dat je geen ideeën kan uitwisselen. In Amerika worden er dan dadelijk namen breed uitgesmeerd in de pers en volgen er hatelijke reacties. Ik probeer dan bij de feiten te blijven, zoals in “Follow The Money”, waar ik gewoon vaststel dat in de Reagan periode die rijke één procent in Amerika, twintig procent van het kapitaal in handen had en dat het nu gegroeid is tot bijna tachtig procent. Zoiets komt niet uit de lucht gevallen, maar ze zijn het komen halen bij ons. Ik erger me zeer aan die opiniemakers die zelfs in staat blijken om mensen tegen hun eigen belangen te laten stemmen. Ik vind dat ik me hierover één keer in mijn leven moest uitlaten, op één album. Anderzijds hou ik me steeds voor ogen wanneer ik een bluesnummer schrijf, dat ik in New York geboren ben. Ik zou het onrealistisch vinden als ik begon te zingen over katoenvelden en hoe ik mijn vrouw afransel. Ik heb dat leven niet geleefd. Als ik old style blues teksten zing, dan ben ik aangetrokken tot het evocatieve in plaats van het letterlijke. Eén van mijn favoriete Charlie Patton lyrics is “I Am Going Away, It Make It Lonesome Here”. Dat is universeel, dat is niet zwart of wit. Dat zijn de gevoelens waarachter ik op zoek ben. Je zegt ook dat de Hawaïaanse muziek zo’n grote indruk op je heeft achtergelaten. Vanaf het moment dat ik een resonator gitaar in mijn handen kreeg, toen ik twaalf, dertien jaar was, volgde ik alle muziek die ik maar kon vinden. Ik begon achtenzeventig toeren platen te verzamelen, op zoek naar blues, maar ook naar muziek uit Hawaï, omdat het slide gitaar was en het dezelfde stemming had en zich uiterst speelbaar toonde. Het was zoals blues spelen in majeur. Je kon de stem van een fragiele cultuur door de muziek heen horen klinken. Toen ik eind de jaren zeventig mijn eerste album uitbracht en ik er ook een paar Hawaïaanse stukjes muziek had opgezet, kreeg ik telefoon van de toen tachtigjarige Hawaïaanse gitarist Tau Moe, die me vertelde dat hij ooit platen had gemaakt en vanaf de jaren dertig met zijn muziek de wereld was rondgetrokken. Je kan je mijn verbazing wel voorstellen, want het waren zijn platen waarop ik die stijl leerde spelen. Hij was een gekend en geëerd artiest die zelfs Gandhi ontmoette, favoriete artiest was van de Nazi partij, wat hem een Duits paspoort opleverde en waarmee hij Joodse vrienden buiten smokkelde. Helemaal grappig wordt het wanneer je weet dat hij de leraar was van de leraar van Debashish Battacharya, wat de cirkel rond maakt. We hebben trouwens de meeste van die oude nummers op plaat gezet en omdat ik ze al kende van in mijn jeugd, kwam dit heel natuurlijk over. Wat denk je bij de titel “Church Bell Blues”? Dat nummer speelde ik op het tribuutconcert aan de Mississippi Sheiks. Dat concert werd uitgebracht op DVD. De meeste van de muzikanten die erop meespelen kende ik al jaren. John Hammond’s vader bijvoorbeeld was goed bevriend met mijn oom die de muziekclub in New York had. Als je elkaar dan terug ontmoet is het net of je een stukje geschiedenis herbeleeft. Zoiets schept ook een band op het podium. Steve Dawson organiseerde gans dit project. Hij is zo’n jong talent dat de slide gitaar naar een hoger niveau probeert te tillen, door net iets verder te gaan en zo de blues tracht te vernieuwen. Ik wil er ook op wijzen dat het idee van een muziektraditie eigenlijk een illusie is en bestaat uit een paar individuele muzikanten die hun grenzen proberen te verleggen. Al de oude blues en jazzartiesten die wij zo bewonderen waren alles behalve traditioneel, integendeel, het waren allemaal vernieuwers of nu om Django Reinhardt, Robert Johnson of Louis Armstrong gaat. In de bluescultuur voel je soms wel een zeker conservatisme die dat vergeet. Heb je al enig idee wat je volgende project zal zijn? Mijn laatste project is de dvd “Par Avion” die net is uitgekomen, die een overzicht geeft van gans mijn carrière. Ik heb er echt werk van gemaakt om met archiefbeelden, die teruggaan tot in 1978 met Bob Brozman die Charlie Patton interpreteert, tot opnames van dit jaar in Lille, waar ik samenspeelde met een groep Franse gipsy muzikanten. In twee uur geef ik zo een mooi beeld van al de muzikanten met wie ik heb samengewerkt. In de toekomst ga ik nog samenwerken met een Franse bigband die in januari naar Californië komt. Waar ik ook naar uitkijk, is om iets te doen met de kerels waarmee ik gisterenavond gespeeld heb: Roland Van Campenhout, Steven De Bruyn en Tony Gyselinck. Elk van mijn projecten kwam telkens tot stand uit een reflectie die ik had in de zin van, hmm, dat zou wel eens een goed idee kunnen zijn. Ik laat dit dan berusten zondert het te forceren. Het draait hem allemaal om een goede dag, een goede ervaring en een goede herinnering voor later. Als we elkaar gisterenavond voor de eerste keer ontmoetten, klikte het meteen, zowel filosofisch als muzikaal. Als we elkaar in de ogen keken voelden we meteen dat we dezelfde open geest deelden. Ook tijdens het spelen klikte het vanaf de eerste noot. We speelden twee jam’s van ongeveer vijftien minuten over een verschillend thema, zonder enige repetitie. Hadden we zelfs maar één enkele namiddag gehad, dan hadden we onmiddellijk zo los uit de hand enkele dingen opgenomen. Die jongens zijn zo getalenteerd, met die klasbak van een Roland, een zeer innovatieve drummer Tony en het indrukwekkend mondharmonicaspel van Steven. Zeker diens basharmonica zalik niet snel vergeten. Die klinkt net als een stoomboot. Weet je, muziek komt heel eenvoudig opwellen in de juiste bezetting. Het klikte meteen met die gekke bende. Hopelijk vinden we een structuur in onze planning waar onze wegen opnieuw kruisen. Blowfish
|