ARCHIEF - OKTOBER 2008 - NOVEMBER 2008 - DECEMBER 2008
JANUARI 2009 - FEBRUARI 2009 - MAART 2009
EACH
MONTH MORE THAN 100 REVIEWS FOR YOUR ROOTS LOVIN' EARS!
|
TAS CRU - GRAVI-TAS
BLACKIE AND THE RODEO KINGS - BARK - LET'S FROLIC
JAMES COANE - DOMINANCE AND SUBMISSION
RUSTY WRIGHT BAND - PLAYING WITH FIRE
SLOWMAN - THE BEST OF...
THE RADIO KINGS - THE RADIO KINGS
THE DELTA FLYERS - ON THE LEVEE ROAD
JESSE TERRY - THE RUNNER
DORON ZOR - KONGO S’QUARE
TOM WILSON - DOG YEARS
TAS
CRU
GRAVI-TAS
Website Myspace
CDBaby
Info: Blind Raccoon
Tas
Cru zou ongekookte patatten betekenen in het Frans/Canadese slang en als dit
slaat op de rauwe countryblues van gravi-Tas dan is de naam nog niet zo slecht
gekozen. Want Tas Cru met zijn occasionele jam/band, Slow Happy Boys, weet zijn
breed spectrum countryblues wel heel smaakvol samen te stellen, uitgepuurd en
recht uit het veld. De sfeer is gezet met het swampy ’12 Step Woman’
dat lekker zwoel marcheert op het ritme van de drum van Josh Bloomfield en de
bas van Chris Wroblewski. Voeg daarbij nog de piano van Chip Lamson en dit album
hoeft verder geen zout. Dat Cru op dit album het trio instrumentalisten, Slow
Happy Boys, mee op sleeptouw nam is een extra scorepunt, want het geheel doet
erg zuiders aan en lonkt naar de New Orleans sound. Tas Cru komt nochtans uit
Noordelijk Amerika en de Slow Happy Boys uit Albany, New York. Maar Cru speelde
al vaker in het zuiden, o.m. in Tulsa, Memphis en de Mississippi Delta, waar
hij op festivals de affiche deelde met de groten. Shemekia Copeland, Marva Wright,
Mem Shannon, Bob Margolin zijn slechts enkele namen van de velen. Dat opzwepende
ritme uit Louisiana hoor je ook op het zwierige ‘Cover My Love’
en in het laatste bizarre ‘Too Much Information’ waar de rumoerende
mensenmenigte en de tuba van Kendrick Beckstead a.h.w. een New Orleans paradetocht
suggereren. Maar tussen de elf songs die Tas Cru schreef, zitten ook enkele
langzamere nummers. Behalve de mooie slowblues ‘Can’t Help But Wonder’
en het narratieve meedogende ‘What Makes A Woman’, oplichtend als
een eigentijdse gospel, koester ik twee buitenbeentjes. Bij het passionele ‘Feel
I’m Falling’ zou je zelfs, indommelend op een laatavond perron,
klaar wakker worden, erop gebrand niets van deze melodische hartenkreet te laten
verloren gaan. En het slepende ‘Crazy-mean Woman’, met een John
Lee Hooker ritme, kruipt onder de huid alsof het zich daar, al naargelang de
ontvankelijkheid van de luisteraar, zinderend of rillend wil nestelen. Tas-Cru
kent er wat van om zijn album boeiend te maken, dat trouwens niet zijn eerste
is, maar wel de eerste met de Slow Happy Boys. Daarvóór had hij
al met een andere band ‘The Conrad Story Blues Band’ twee albums
opgenomen. En dat destijds uit zijn eerste soloalbum, ‘Biscuit’,
de wrange song ‘Black and Poor in New Orleans’ werd weerhouden om
in 2007 tijdens een Benefiet de tragedie van de Katrina ramp te herdenken, kan
je na beluistering van deze ‘Gravi-Tas’ gemakkelijk begrijpen. Want
met zijn ongepolijste stem, gitaar en harmonica weet deze songschrijver de juiste
sfeer te creëren voor zijn vaak diepgravende songteksten. (Marcie)
BLACKIE
AND THE RODEO KINGS
BARK
LET'S FROLIC
Website Myspace
Label: True North Records
Distr.: Codaex
Supergroepen
zijn meestal geen garantie voor kwaliteit, gelukkig zijn er uitzonderingen die
wel meer dan de som der delen zijn. Dat laatste geldt voor Blackie And The Rodeo
Kings, die de toch al niet geringe kwaliteiten van Stephen Fearing, Colin Linden
en Tom Wilson herbergt. Met hun vierde album, "Let's Frolic" (2006)
zetten ze gelijk de kroon op hun werk, want hier is bepaald geen sprake meer
van een jammend barbandje, zoals ze begonnen, maar van een volwaardig collectief
waarin één ieder de ruimte krijgt zijn vorm te etaleren. Dit trio
uit Ontario, Canada, bestaat uit drie leden die ieder voor zich al carrière
gemaakt hebben. Gitarist, singer songwriter en producer Colin Linden, folkzanger
Stephen Fearing en de frontman van de groep Junkhouse Tom Wilson, kwamen in
1996 voor het eerst bij elkaar toen ze een plaat maakten met daarop allemaal
nummers van Canadese legende Willie P. Bennett, "High Or Hurtin - The Songs
Of Willie P. Bennett". Want ze vonden elkaar in hun gezamenlijke liefde
voor het werk van deze Willie P. Bennett, die voor het leven benoemd staat tot
hoofdassistent van Fred Eaglesmith. Het trio noemde zich tevens naar een liedje
van Bennett uit 1978. Dit debuutalbum bevatte maar liefst veertien nummers van
hun idool, die zelf trouwens ook meezong en mandoline speelde. Daarna volgde
de platen "Kings Of Love" (1999) en in 2004 het prachtige "Bark".
Ook op dit album coveren ze een song van hun idool: "Willie’s Diamond
Joe". Maar ook horen we mooie versies van Nick Lowe ("Swinging From
The Chains Of Love"), Lou Reed ("If I Catch You Cryin") en The
Stones ("Had Enough Of You Today"). Prijsnummer vind ik zelf de prachtige
ballad "Born To Be A Traveler", geschreven door Stephen Fearing en
met prachtig slidespel van Colin Linden. Intussen bleven de Rodeo Kings ieder
ook gewoon aan hun eigen carrière werken en verschenen er tal van solo-platen.
Het aardige is dat deze heren zich qua stijl solo van elkaar onderscheiden en
dat levert op hun gezamenlijke albums een boeiende variatie aan songs op. Dat
wordt nog eens versterkt doordat iedereen composities inbrengt en de leadvocals
daarop afgestemd zijn. Colin Linden is een uitstekende gitarist die de nummers
sfeerrijke accenten geeft, zoals zijn zelfgepende "Let’s Frolic",
"Life Is Golden" en "Into The Grey", meteen ook voor ons
drie uitstekende uitschieters met een hoog bluesgehalte. Andere prijsnummers
zijn de meer singer-songwriter-gerichte songs, geschreven door Stephen Fearing,
als het soulvolle "I Give It Up Everyday" of het rockende "Buried
In Your Heart". Als gastmuzikanten horen we keyboardist Malcolm Burn in
"House Of Soul", "Heaven For A Lonely Man", "Under
The Rain" en in "Crown Of Thorns" en soms ook het mooie pedal
steelwerk van Daniel Lanois. "Let’s Frolic" laat een coherent
geluid horen, dat ergens tussen country, blues, folk, singer-songwriter en rootsrock
ligt. Het is duidelijk waar deze oergezellige bar-band de mosterd haalt …
ergens in het diepe en broeierige zuiden natuurlijk!
Op 15 juni 2007 is Richard Bell die op "Let’s Frolic" zijn medewerking gaf aan de gevolgen van kanker overleden. De Canadees Bell was in het verleden lid van Ronnie Hawkin's Hawks. In 1991 nam hij de vacante plaats van pianist in bij The Band. In 2006 trad hij ook toe tot Burrito Deluxe. Verder is hij te horen op platen van Bob Dylan, Judy Collins, Colin Linden, The Cowboy Junkies, Janis Joplin, John Sebastian, Fred Eaglesmith, Bonnie Raitt, Karen Dalton, .... en bij Blackie And The Rodeo Kings
JAMES
COANE
DOMINANCE AND SUBMISSION
Website Contact
CD-Baby
Na
de albums “Bluework” uit 2004 en “She Was Sweet” uit
1999 is er na opnieuw een onderbreking van 5 jaar een nieuwe cd van singer-songwriter
en gitarist James Coane verschenen onder de titel “Dominance And Submission”.
Toen we zijn cd via de post toegestuurd kregen was er een briefje bij met als
briefhoofding ‘Clinical Psychology’. Daar keken we toch even van
op want deze James Coane blijkt in het dagelijkse leven een 59-jarige dokter
in de klinische psychologie te zijn. Op het splinternieuwe album exploreert
hij de verbanden tussen intimiteit, de energie van de romantiek, de evolutie
in het leven van elk van ons en de steeds wisselende machtsverhoudingen in de
relaties tussen de mensen. Qua muzikale stijl kan je zijn songs best onderbrengen
in de categorieën van rock en traditionele folk. In zijn songteksten gaat
hij autobiografische verhalen niet uit de weg en komt een psychologische reflectie
over het bezongen onderwerp ook al eens aan bod. Beroepsmisvorming zullen we
het maar noemen. James Coane speelt zelf akoestische gitaar, banjo en dobro
en hij rekent op de muzikale ondersteuning van enkele bevriende professionele
muzikanten voor het overige instrumentenwerk op “Dominance And Submission”.
Tussen zeven zelfgeschreven liedjes herkennen we ook drie covers van bekende
hits. Zo zingt hij een heel mooie versie van Jacques Brel’s “Amsterdam”,
de klassieker “Creepin’ Midnight” van het legendarische duo
Goffin & King en “No Expectations” van een nog legendarischere
duo: Jagger & Richards. Maar ook zijn eigen liedjes verdienen een eervolle
vermelding. Zo is “Sugar Train” een kwalitatief hoogstaande song
waarbij ook de knappe backing vocals van Deborah Stern even voor het voetlicht
mogen worden gehaald. De singer-songwriter van folksongs met akoestische gitaar
komt aan bod in de songs “Venus Bound”, “Possession Of Anime”
en “Another Winter”. ‘Leuk plaatje’ is een genuanceerde
omschrijving die hopelijk onze appreciatie voor “Dominance And Submission”
van James Coane correct weergeeft. (valsam)
RUSTY
WRIGHT BAND
PLAYING WITH FIRE
Website Myspace
CDBaby
Label: Sadson Music
Met
een sterke mix van blues en Southern rock herinnert Rusty Wright Band aan de
hoogdagen van zowel J.Geils band en vroege Allman Brothers. In de studio en
met de producer van de vroegere Grand Funk Railroad werd deze "Playing
With Fire" ingeblikt, namelijk de "Swamp" studio zoals ze toen
heette, nu bekend als Alliance Recording Studios. Producer van dienst is Al
Hurschman, die goud kreeg voor zijn werk met ondermeer Grandfunk, Blackfoot
en Ted Nugent. Deze keer zoekt hij het echter in de minder harde rock, maar
meer in de blues richting met Rusty Wright en de zijnen. Of laat ons beter zeggen
blues met toevoegingen van country, jazz en rock uit de zuiderse hoek. Dat leverde
een fijn resultaat op. Rusty Wright is immers een bedreven gitarist, die losjes
uit de pols bovenstaande genres combineert. Hij is afkomstig uit Michigan maar
heeft familiebanden met Alabama, vandaar dat hij opgroeide met de muziek van
Allman Brothers, Lynyrd Skynyrd en aanverwante bands. Met zijn eigen sound vermengt
hij die zuiderse basis met meer blues dan zijn voorbeelden. De dubbelle lead-en
backingvocals van Laurie La Cross-Wright voegen een extra element toe, haar
knappe stem past wonderwel bij het groepsgeluid. De cd opent met "World
Upside Down" een opgewekte shuffle beat, beide stemmen op overdrive in
een vraag antwoord spel en prachtig aan Stevie Ray verwante gitaarlicks van
Rusty. Vlak daarna lijkt het wel even of je naar de Allmans in de Fillmore East
zit te luisteren, want "Pretty Little Lies" is een nummer dat hun
"Statesboro Blues" doet herleven. "Lost Souls" doet hetzelfde
met het sfeertje van "Bridge Of Sights" van Robin Trower. De ballad
"Messin Around" is ook erg sterk, Laurie's stem klinkt lekker soepel
en super verleidelijk terwijl Rusty prachtige Robert Cray geluiden uit zijn
gitaar tovert, een voltreffer. "Make A Liar Out Of Me" een volgende
langzame, sfeervolle bluestrack moet hiervoor niet onder doen, prachtige stem,
perfect gitaarwerk. We zijn halfweg de tien tracks tellende cd en kwamen niet
één zwakke song tegen, en dat zal in de rest van de cd weinig
veranderen. Raar dat net de titelsong naar onze mening de enige mindere track
blijkt te zijn, en meer een Hurschman stempel draagt. Het hoogtepunt voor ons
komt er met "What A Ride" een nummer dat het zuiderse Lynyrd Skynyrd
ritme combineert met een heerlijke slidegitaar geluid à la Duane Allman.
Alleen deze is al de aanschaf waard. Doen dus! (RON)
SLOWMAN
THE BEST OF...
Website Label:
Slow Records
Publicity & promotion: Hemifrån
Wat mij betreft is dit het meest sympathieke rockplaatje van de laatste maanden geworden. De nota-bene Zweedse Svante Törngren aka Slowman schrijft aanstekelijke liedjes met al even pakkende en soms geestige teksten. Eigenlijk staan zijn teksten bol van de clichés en zinsneden waar menig Amerikaans songwriter waarschijnlijk hoofdschuddend een streep door zou zetten. Slowman komt er geheel in stijl mee weg. Het past bij hem, al zijn liedjes dragen iets eigens mee. Of je zijn muziek nu goed vindt of niet, de man kun je op gehoor met geen mogelijkheid niet aardig vinden. Zo kwam hij in de jaren '80 in contact met de muziek van verschillende Zweedse bands, als 2001 (rock-pop) en Station (soul-pop). Later kwam hij in de afrofunk band Sababas terecht om te eindigen in het Jimi Hendrix’ cover-power-trio Crossroads. 24 jaar geleden stopte hij echter en ging zich toeleggen op zijn eigen werk. Vreemd dat hij nu na zovele jaren komt aandraven met zijn debuut en meteen "The Best Of...". Moet kunnen niet, want daarenboven heeft hij nu ook heel wat opgepikt van een vroegere generatie bands uit het verleden. Ik ben nogal onder de indruk van de kwaliteit van de songs op deze cd van deze veelzijde singer-songwriter. Ze kunnen makkelijk wedijveren met de betere rock uit de States. Slowman componeert heel melodieuze songs die het midden houden tussen rock, pop, blues en rock & roll. Zijn groepsleden Michael Bergman, Katarina Byman Seger, Lars Lunbell, Henrik Nordgren en Stefan Rosen bespelen een gans arsenaal aan instrumenten. Slowman neemt naast de vocals - de gitaren en harmonica voor zijn rekening. We mogen gerust van zeer competente muzikanten gewagen die op hun instrumenten voor een zeer warme en aangename sound zorgen. Van bij de eerste beluistering nestelen de songs zich in je oor en je bent verkocht. Je kunt amper stil zitten tijdens de stampende opener "Taking The Long Way Home". Maar ook in de volgende veertien tracks zit geen enkele minderwaardige song. Voor je het weet ben je enkele van de songs aan het meezingen want zo pakkend en goed in het gehoor liggend krijgen we ze ook niet elke dag geserveerd. "The Best Of..." klinkt zo divers, maar één zaak is zeker: 15 maal raak, met verdere uitschieters de rock & roll-getinte song, "Rock’n Roll Victim", het bluesy "Don’t Count Me Out", het funky "Take It Down" en de trage slowblues "Put The Blame On Me". Dan zijn er de songs, overgoten met een flinke soul, zoals "How Could I Live On", maar het is al knap genoeg dat zijn songs het hele album weten te boeien en tilt "The Best Of..." boven de gemiddelde releases uit. Dat Slowman maar lekker zijn eigen gang mag blijven gaan, want ik kan het niet verbergen dat ik een boontje heb voor deze jongens uit het hoge noorden, alleen Svante, please laat ons geen twintig jaar meer wachten!
THE
RADIO KINGS
Website
Label: CoraZong Records
In
1989 was er een nieuw gezicht in de bluesscène van Boston. Met zijn krachtige
stem en duidelijke aanwezigheid op het podium, maakte Brian Templeton in korte
tijd naam voor zichzelf. Na een periode van bluesjams met enkele topacts uit
New England, zoals Ronnie Earl en Sugar Ray and The Bluetones, werd hij gevraagd
om zich aan te sluiten bij de dynamische band Rockin Jake and the Rollercoasters.
Geleid door de Rockin Ace Jake Jacobs, pompten de Rollercoasters er energieke
blues uit en leerde Brian om de menigte te bewerken en zijn vocale vaardigheden
te perfectioneren. Al snel deed zijn naam de ronde in het blues wereldje en
werd Brian gevraagd door 3 populaire bands. The Movers, Boston Baked Blues en
Little Frankie and the Premiers. Uiteindelijk, wegens hun driedelige harmonie
en instrumentale dapperheid, besliste hij zich bij de laatste aan te sluiten
en genoot hij veel succes als lid van deze band. In 1991 besliste Templeton
dat het tijd werd om zijn eigen band te formeren en zo ontstond The Radio Kings,
met opkomend gitaarvirtuoos Michael Dinallo. Na 4 maanden wonnen zij uit het
niets de Boston Blues Society’s Battle of the Blues Bands, enkele van
de beste bluesveteranen uit die tijd achter zich latend. Meester van de bluesharp
Jerry Portnoy (Muddy Waters, Eric Clapton) vond ze zo geweldig, dat hij de Kings
vroeg als zijn begeleidingsband. In 1992 tourden zij heel Amerika door, optreden
na optreden en zij vonden het geweldig. Brian begon wat later zijn eerste eigen
liedjes te schrijven voor wat in 1994 het eerste album werd. Dit album "It
Aint Easy", waarop Brian een duet met blueslegende Little Milton zong,
werd uiterst goed ontvangen door fans en critici in de V.S. Dit opende ook de
Europese markt voor de Radio Kings en het album werd de best verkochte bluesplaat
in België. In de jaren die daar op volgden brachten zij nog twee platen
uit en tot in 1999 schitterde hun ster op alle internationale Jazz- en Bluesfestivals
van de wereld. Toen Dinallo en Templeton het in datzelfde jaar 1999, tijd vonden
om hun muzikale horizon te verbreden, betekende dat helaas het einde van The
Radio Kings. Zowel Dinallo als Templeton gingen vervolgens hun eigen weg, echter
na 5 jaar kruisden hun wegen zich weer en besloten zij om The Radio Kings een
tweede leven te gunnen. Van deze veelbelovende reünie waren we dan ook
getuige tijdens hun optreden tijdens de Nacht van de Blues in Wuustwezel in
2005. En nu is er ook het lang verwachte comeback album, "The Radio Kings".
Op deze plaat waarvan 7 van de 11 nieuwe songs van het duo Dinallo / Templeton
zijn, beginnen we met de openers "Can’t Keep A Good Man Down",
"Donna", "She Belongs To Me" meer Memphis soul-achtige nummers
om dan over te schakelen naar de blues. Meteen ook de hoogtepunten: "Watch
The Train Roll By" met indrukwekkende gitaarsolo van Dinallo en "The
Moanin’ Blues" met anderzijds Templeton die in deze song op harmonica
uitblinkt. Deze songs zijn gewoon een proeve van bekwaamheid van multi talent
Dinallo, gedragen door de soepele zang en smekende harp van Templeton. "Everything
Is Gonna Be All Light" is pure bluesfunk en het spannende "Evil Love"
kunnen we best omschrijven als jungle - rooster blues. Grote kwaliteit als u
het me vraagt. Met "I’m Not Trippin’ ", denken we even
plaats genomen te hebben op een trage trein die ons naar zeer romantische plaatsen
brengt, maar veel tijd is er niet om te rusten want hierna volgt "You Got
To Die" om dan af te sluiten met O.V. Wright’s "You’re
Gonna Make Me Cry". Deze laatste drie songs zijn dan ook meer Americana
getint, een ander sleutelwoord van The Radio Kings. Met dit titelloze album
waarbij dit gouden koppel hulp kreeg van Dean Cassell (bas), Andy Plaisted (drums
en percussie), Steve Sadler (lap steel) en Bucky Carlisle (percussie en clavinet),
bewijzen ze samen dan ook gemakkelijk alle stijlen aan kunnen. Een absolute
aanrader!
THE DELTA FLYERS
ON THE LEVEE ROAD
Website CDBaby
Info: Blind Raccoon
Na
de uitstekende cd "Delta Flyer" van Steve Dupree die we vorig jaar
bespraken, staan de verwachtingen voor deze "On The Levee Road" van
The Delta Flyers hoog gespannen, want die cd was ons opperbest bevallen. Sinds
"The Dudes", zijn vorige band was Steve Dupree iemand die we nauwgezet
in het oog hielden, hij maakte met deze band twee cd's en nu is dit dus de tweede
"Delta flyer". Steve tekende voor alle songs, tien in totaal, en hij
zingt en speelt mondharmonica. De tweede man in the Delta Flyers is zoals voorheen
Jack Saunders, zanger en gitarist, vooral op resonator is hij een meester, maar
ook slide en upright bas. Met hun tweetjes vormen ze de vaste kern, aangevuld
met prima gastmuzikanten. In een vast kader waarin de blues de hoofdmoot vormt,
wisselen andere genres vlot met mekaar af. "Delta Flyer Blues" opent
de reeks en in dit up tempo nummer vertelt Jack het verhaal van een man die
de snelle Delta Flyer neemt om naar zijn geliefde te reizen. De combinatie resophonic/
harp en de teksten van Dupree samen met Jack Saunders krachtige stem zorgen
voor een leuke mix van Southern waarbij de grenzen tussen blues en bluegrass
vervagen. Dat levert knappe songs op zoals: "Three Legged Dog", met
zijn fascinerende beat en mooie slide, een song die gaat over hoe moeilijk het
is om de veeleisende "young girls" tevreden te houden, absoluut een
prachtnummer. Het wat langzamere "On The Levee Road" vertelt het verhaal
van de gevaren en criminaliteit die je daar te wachten staan. Steve Dupree bewijst
met zijn teksten een meester storyteller te zijn. "Dancing With The Devil"
, "Double Down Junior" en "Adie Jean" songs met een stampende
bluesbeat, waar de resonator en slide voor die echte extra zuiderse sfeer zorgen,
zijn nog een paar van de voor mij sterkere songs op deze nieuwe van de "Delta
Flyers", een band waarmee we vanaf nu wel rekening moeten mee houden. De
hoog gespannen verwachtingen zijn meer dan ingevuld wat mij betreft! (RON)
JESSE
TERRY
THE RUNNER
Website Myspace
Contact CD-Baby
Info: Michael J. Media Group Contact
Als
je in Nashville, Tennessee woont wordt je onvermijdelijk dagelijks geconfronteerd
met de vele countrymuziek waarin deze stad voortdurend wordt ondergedompeld.
Honderden muzikanten proberen er moeizaam hun weg te banen doorheen het kluwen
van artiesten, bars, clubs en studios. Daarbij is het meestal ook vrij gemakkelijk
om een horde muzikanten om je heen te verzamelen als je zo’n studio intrekt
om een cd te gaan opnemen. Dat verklaart wellicht waarom er 15 namen van musici
terug te vinden zijn bij de credit notes van het album “The Runner”
van de debuterende singer-songwriter Jesse Terry. Zijn frisse Americana-sound
die verweven zit in alt.country en rocksongs kan je labelen als tijdloos maar
toch ook heel hedendaags. De pers bewierookt Jesse Terry dan ook graag via vergelijkingen
met andere groten in dit genre zoals Ryan Adams, Tom Petty of Jackson Browne
en men noemt hem één van de meest beloftevolle nieuwkomers in
de Nashville-scène. Zijn beide ouders waren ook al muzikanten in Connecticut
en zij beïnvloedden hun zoon met de betere muziek uit hun tijd. Zo kreeg
hij o.a. Bruce Springsteen, Neil Young, James Taylor en The Beatles met de paplepel
aangereikt. We weten via ons eigen spiegelbeeld allemaal dat een dergelijke
drastische en intensieve muziekkuur zijn sporen eeuwigdurend achterlaat bij
elke muziekminnende jongeman. Jesse Terry heeft er dus iets heel moois mee gedaan
in de 12 songs die we op “The Runner” kunnen beluisteren. Toen hij
19 jaar werd kreeg hij een oude gitaar van zijn moeder en zette hij zich aan
het schrijven van eigen nummers die nu in afgewerkte vorm op dit album te bewonderen
zijn. Hij legt zijn hele hart en ziel open en bloot in de teksten en durft af
en toe heel autobiografisch tewerk gaan. Dat levert zeer eerlijke liedjes op
waarin de emoties en gevoelens van deze artiest aan bod kunnen komen. Zijn voor
countrysongs uitermate geschikte en mooie stem doet ons bij momenten denken
aan Rodney Crowell. Vooral in de titeltrack “The Runner” waarmee
de cd begint en in de countryballads “Pray It’s Not The Delta”,
“A Refuge” en “Sedona” valt deze vergelijking ons meteen
te binnen. In de stevigere rocksong “Devil Will Dance” kan je dan
weer horen dat Springsteen en Tom Petty tot zijn muzikale invloedsfeer hebben
behoord tijdens de jeugdjaren. De piepjonge Ryan Adams komt ons voor de geest
bij het beluisteren van “Against The Tide”, “Edges”
en “Ghost Town” waarin Jesse Terry zich met snikkende stem doorheen
de songteksten lijkt te werken. 100% pure countrymuziek vormt daarna de basis
van het nummer “Lay Your Hands On Me”. De pedal steel en Hammondorgel-klanken
doen je even geloven dat je in een club in Nashville naar deze zanger aan het
luisteren bent. Toch kan je dat even goed allemaal aanhoren in je luie zetel
als je deze heel actuele en moderne cd “The Runner” koopt. (valsam)
DORON
ZOR
KONGO S’QUARE
Website CDBaby
VIDEO
Doron
Zor is een fusion gitarist uit Toronto in Canada. Hij werd in Israel geboren
en verhuisde in 2005 naar Canada, vorig jaar bespraken we reeds zijn debuut
“A New Fusion” waarvan we behoorlijk onder de indruk waren. Doron’s
muziek is hoofdzakelijk te zoeken in de jazzy & funky sfeer. Waren op zijn
vorige cd nog een aantal nummers van vocalen voorzien, op deze tweede (mini)
cd, met 6 nummers, is alles volledig instrumentaal. Doron Zor is een bijna virtuoze
gitarist die op deze opnames bijgestaan wordt door enkele van Canada’s
topmuzikanten, onder meer Michael Fonfara, de toetsenman van onder andere Hendrix,
Foreigner en Lou Reed, drummer Aaron Spink die onder meer bij Randy Brecker
speelde. Kongo Square heeft ondanks zijn funky fusiongeluid zijn hart in de
blues. De titelsong is daar een voorbeeld van, want het nummer, waarvan in de
jaren twintig de eerste jazz versies opduiken gaat over het bekende slavenplein
in New Orleans. Deze vorm echter, geschreven door Sonny Landreth, prijkt bij
me thuis reeds in zes bluesversies in mijn cd kast, waaronder John Mayall, Tom
Principato en Spencer Bohren, en deze nummer zeven is wel de meest afwijkende
en origineelste benadering van de song moet ik zeggen, slechts hier en daar
zijn er even duidelijke herkenningspunten. Op de openingstrack “My Little
Lady Blue” klinkt Doron op momenten zelfs wat als Robben Ford. In het
jazzy “Jonesen For Your Jazz” gaat het wat meer in de richting van
Larry Carlton. Rick Morrisson’s sax en Micheal Fonfara aan de Hammond
verhogen het jazzy sfeertje van dit nummer nog wat meer. De langzame afsluiter
“Rain” is echter onze favoriete track, best te beschrijven als een
instrumental met hoog Steely Dan gehalte. Prima plaat met zes bluesy fusion
instrumentals van de bovenste plank, van ons had dit eens zo lang mogen duren.
(RON)
TOM
WILSON
DOG YEARS
Website
Label: True North Records
Distr.: Codaex
Sommige
artiesten zijn tevreden met zichzelf, en maken daarnaast ook nog eens heel originele
muziek, of moet ik de volgorde omdraaien? In een dergelijke situatie kun je
je veroorloven eens lekker achterover te gaan liggen. Gelukkig draait Thomas
Cunningham Wilson al een leuke poos mee in de Canadese muziekwereld om zich
te realiseren dat indutten dodelijk is. Ongetwijfeld dankt hij in onze Lage
Landen zijn meeste bekendheid als zijnde één der pilaren van "Blackie
and the Rodeo Kings", waarin ook meester-gitarist Colin Linden zijn plek
vond. "Dog Years" is slechts zijn 2de solo album. Maar eigenlijk zijn
eerste reguliere solo-plaat, waarop ook voor Linden een grote rol weggelegd
is. Behalve zijn no-nonsens productie, is Colin's zijn gitaarwerk hier van groots
belang. De doorleefde stem van Wilson en zijn niet zelden poëtische teksten
konden niet beter worden aangevuld, dan met deze rauwe en vaak treffende gitaarpartijen.
Het geeft "Dog Years" (2006) een zuidelijk blues-jasje en een al even
prettige nonchalante sfeer, dat de lange eenzame Canadese wegen en de fraaie
omgeving van een soundtrack voorziet. Zoals Tom het vrij vertaald zelf zegt
"ach, het betreft gewoon een collectie nummers welke ik geschreven had
in de afgelopen jaren, niet meer uitzinnig dan ik noodzakelijk achtte".
En zo is de muziek ook, gewoon lekker ontspannen, niet diepgravend, maar uiterst
aangenaam in het gehoor liggend materiaal. Met Rosanne Cash zingt hij een innemend
duet op "Talk Of The Town", één van de nummers dat net
als "Dreamland", veelzeggend tot uiting komt. In beide gevallen met
weer een hoofdrol voor Linden die zich hier subtiel aanwezig ontpopt als van
het kaliber Bill Frisell. Het eindresultaat is aanzienlijk anders dan de voorganger,
"Shack Recordings Volume 1" welke hij deed in collaboratie met Bob
Lanois, maar is er beslist niet minder om. "Dog Years" is gewoon een
verdienstelijke CD die heerlijk spettert, doordendert en met Colin Linden in
de buurt wordt ook hier op magische wijze dat rauwe pure bluesgevoel vermengd
met subtiele arrangementen, gelaagdheid en diepgang. De Canadese receptuur voor
de nieuwe blues, hier perfect ingezet door een meer dan uitmuntend singer/songwriter.